
‘Amai, die is serieus bijgekomen’
‘Inderdaad, die heeft zich goed laten gaan. Coronakilo’s
zeker?’
‘Ja komaan, je kan toch een béétje moeite doen?!’
Ik slurp van mijn koffie terwijl ik het gesprek tussen enkele collega’s volg. Plots voel ik me weer tweeëntwintig. Ik sta tussen twee hoorcolleges door een praatje te maken op het binnenplein van de universiteit. Als ik van mijn koekje bijt, zegt er iemand: ‘zou je dat wel doen’? Vanop het toilet heb ik toen huilend naar mijn moeder gebeld.
Gewicht en uiterlijk blijven een dingetje. Zelfs nu ik bijna 50 kilo lichter ben na mijn gastric bypass, betrap ik mezelf er op dat ik gevoelig blijf voor alles wat daarmee te maken heeft. Want ook al ben ik volgens mijn BMI niet meer zwaarlijvig, in mijn hoofd ben ik nog steeds te dik.
Zo sta ik vijfendertig keer te draaien voor de spiegel om te checken of jenergens vetrandjes ziet en als ik langs een vitrine loop dan kijk ik in de weerspiegeling naar de omvang van mijn billen. Ook als ik iemand aanstalten zie maken om een foto te nemen, onderdruk ik nog steeds de neiging om weg te duiken.
Zwaarlijvig zijn wordt veroordeeld. Erger nog, het wordt gekoppeld aan negatieve eigenschappen als ‘lui’, ‘gemakzuchtig’, ‘gebrek aan doorzettingsvermogen’, ‘geen wilskracht’ of zelfs ‘dom’. En ook al ben je overtuigd van het tegendeel, na verloop van tijd kruipt het toch onder je vel.
Zware mensen weten dat ze te zwaar zijn maar veel eten heeft meestal een psychologische grond. Eten is met andere woorden een manier om met moeilijkheden om te gaan. Naar die problemen wordt echter niet gevraagd, enkel je te strakke broek en je bolle gezicht zijn dan onderwerp van het gesprek.
Ik hanteer sinds een hele tijd een nultolerantie-beleid wat zulke gesprekken betreft. Opmerkingen of grapjes over gewicht of uiterlijk laat ik niet meer toe. Niet over mezelf, niet over anderen, ook niet als ze bedoeld zijn als grapje. In bovenstaand gesprek ging dat als volgt: ‘Die opmerking over haar gewicht is niet nodig. Sterk dat ze opnieuw aan het werk is nadat haar man dat ongeval heeft meegemaakt.’
Niet dat ik nu voorvechter ben van een ‘anti-fatshame-beweging’.
Ik weet enkel dat niemand beter wordt van zulke gesprekken. Ik doe er dus niet meer aan mee.